aanaarden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de aarden « mettre à la terre ».

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik aard aan aardde aan
jij aardt aan
hij, zij, het aardt aan
wij aarden aan aardden aan
jullie aarden aan
zij aarden aan
u aardt aan aardde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanaardend aangeaard

aanaarden \Prononciation ?\ transitif (voir la conjugaison)

  1. (Agriculture) Butter, terrer, remblayer.
    • De aardappels aanaarden.
      Butter les pommes de terre.
    • Muren aanaarden.
      Remblayer des murs.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 34,9 % des Flamands,
  • 28,9 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]