aanmeten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de meten (« mesurer »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik meet aan mat aan
jij meet aan
hij, zij, het meet aan
wij meten aan maten aan
jullie meten aan
zij meten aan
u meet aan mat aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben meten aand aangemeten

aanmeten \Prononciation ?\ transitif (bitransitif)

  1. Prendre la mesure de.
    • Zich een pak laten aanmeten.
      Se faire prendre la mesure d’un complet, se faire faire un costume sur mesure.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,7 % des Flamands,
  • 98,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]