aanmunten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe munten (« estampiller »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik munt aan muntte aan
jij munt aan
hij, zij, het munt aan
wij munten aan muntten aan
jullie munten aan
zij munten aan
u munt aan muntte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben munten aand aangemunt

aanmunten \ˈan.mɵn.tə(n), ˈan.mʏn.tə(n)\ transitif

  1. Estampiller.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 50,4 % des Flamands,
  • 28,8 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]