aansteken

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik steek aan stak aan
jij steekt aan
hij, zij, het steekt aan
wij steken aan staken aan
jullie steken aan
zij steken aan
u steekt aan stak aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben steken aand aangestoken

aansteken \Prononciation ?\ transitif

  1. Allumer, tourner, ouvrir, mettre le contact, tourner l’interrupteur, donner, mettre en circuit, mettre en marche, brancher.
  2. Infacter.
  3. Allumer, enflammer.

Synonymes[modifier le wikicode]

mettre en marche

infecter

allumer

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]