afwijken

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik wijk af week af
jij wijkt af
hij, zij, het wijkt af
wij wijken af weken af
jullie wijken af
zij wijken af
u wijkt af week af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn wijken afd afgeweken

afwijken \Prononciation ?\ intransitif

  1. Dévier, s’écarter de.
    • Afwijken van een wet, een contract.
      Déroger à une loi, à un contrat.
    • Afwijken van zijn plicht.
      Se départir de son devoir.
  2. Être aberrant.
    • Afwijkende gedragingen.
      Des comportements déviants.
    • Afwijkend van de norm.
      Hors norme.

Synonymes[modifier le wikicode]

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]