boegseren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

boegseren transitif

Présent Prétérit
ik boegseer boegseerde
jij boegseert
hij, zij, het boegseert
wij boegseren boegseerden
jullie boegseren
zij boegseren
u boegseert boegseerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben boegserend geboegseerd
  1. Haler, traîner (un bateau).

Anciennes orthographes[modifier le wikicode]

  • boegseeren

Synonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 1,7 % des Flamands,
  • 4,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]