opnemen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation du verbe nemen.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik neem op nam op
jij neemt op
hij, zij, het neemt op
wij nemen op namen op
jullie nemen op
zij nemen op
u neemt op nam op
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben nemen opd opgenomen

opnemen \op.ne.mǝː\ transitif

  1. Prendre, ramasser.
    • zijn taak ernstig opnemen
      prendre sa tâche à cœur
    • de bloeddruk, de pols opnemen
      prendre la tension, le pouls
    • zich laten opnemen in een ziekenhuis
      se faire hospitaliser
  • het voor iemand opnemen
    prendre fait et cause pour quelqu’un
  • het tegen iemand opnemen
    se mesurer à quelqu’un
  • iets slecht opnemen
    prendre mal quelque chose, (Belgique) prendre quelque chose de mauvaise part
  1. Incorporer.
    • nieuwe woorden opnemen in een woordenboek
      faire figurer, accueillir des mots nouveaux dans un dictionnaire
    • een bedrag in een factuur opnemen
      intégrer un montant dans une facture
  2. (Audiovisuel) Enregistrer.
  3. (Télécommunications) Décrocher.
    • de telefoon opnemen
      décrocher le téléphone
  4. Avaler, absorber, ingérer, digérer.
    • een medicijn opnemen
      prendre un médicament

Synonymes[modifier le wikicode]

prendre
incorporer
enregistrer
décrocher
avaler

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]