rijden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

A rapprocher de l'anglais ride, de même sens.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik rij reed
jij rijdt
hij, zij, het rijdt
wij rijden reden
jullie rijden
zij rijden
u rijdt reed
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben rijdend gereden

rijden \ɾɛj.də:\

  1. Rouler, aller (en véhicule).
  2. Aller (sur une monture).

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 98,9 % des Néerlandais.


Prononciation[modifier le wikicode]

  • (Région à préciser) : écouter « rijden [ɾɛj.də:] »

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]