aanflitsen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe flitsen (« fulgurer »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik flits aan flitste aan
jij flitst aan
hij, zij, het flitst aan
wij flitsen aan flitsten aan
jullie flitsen aan
zij flitsen aan
u flitst aan flitste aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn aanflitsend aangeflitst

aanflitsen \Prononciation ?\ intransitif (ergatif)

  1. Fulgurer, s’allumer tout à coup.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 63,5 % des Flamands,
  • 63,3 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]