aanbiddelijk
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Adjectif [modifier le wikicode]
Forme | Positif | Comparatif | Superlatif |
---|---|---|---|
Forme indéclinée | aanbiddelijk | aanbiddelijker | aanbiddelijkst |
Forme déclinée | aanbiddelijke | aanbiddelijkere | aanbiddelijkste |
Forme partitive | aanbiddelijks | aanbiddelijkers | — |
aanbiddelijk \ˌaːn.ˈbɪ.də.lək\
Synonymes[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 95,4 % des Flamands,
- 95,0 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « aanbiddelijk [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- « aanbiddelijk » dans le Woordenlijst Nederlandse Taal de la Nederlandse Taalunie
- Nicoline van der Sijss, aanbiddelijk sur etymologiebank.nl, 2010
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]