Aller au contenu

aanblijven

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de la particule séparable aan et du verbe blijven (« rester »).
Présent Prétérit
ik blijf aan bleef aan
jij blijft aan
hij, zij, het blijft aan
wij blijven aan bleven aan
jullie blijven aan
zij blijven aan
u blijft aan bleef aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn blijven aand aangebleven

aanblijven \Prononciation ?\ intransitif (ergatif)

  1. Ne pas s’éteindre.
    • Het vuur blijft aan.
      Le feu continue de brûler.
  2. Rester en fonction, ne pas démissionner.
    • De minister is aangebleven.
      Le ministre n’a pas démissionné.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,6 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]