aanloeven

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe loeven (« lofer »).

Verbe [modifier le wikicode]

aanloeven \Prononciation ?\

Présent Prétérit
ik loef aan loefde aan
jij loeft aan
hij, zij, het loeft aan
wij loeven aan loefden aan
jullie loeven aan
zij loeven aan
u loeft aan loefde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben et zijn loeven aand aangeloefd
  1. Naviguer au plus près, serrer, lofer, venir au vent.

Synonymes[modifier le wikicode]

Antonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 26,1 % des Flamands,
  • 48,1 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]