becijferen
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | becijfer | becijferde |
jij | becijfert | |
hij, zij, het | becijfert | |
wij | becijferen | becijferden |
jullie | becijferen | |
zij | becijferen | |
u | becijfert | becijferde |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | becijferend | becijferd |
becijferen \Prononciation ?\ transitif
- Chiffrer.
- De schade is moeilijk te becijferen.
- Les dommages sont difficilement chiffrables.
- De schade is moeilijk te becijferen.
Synonymes[modifier le wikicode]
Dérivés[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 95,6 % des Flamands,
- 98,0 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
→ Prononciation manquante. (Ajouter)
- Pays-Bas : écouter « becijferen [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]