bemoeien

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé du préfixe be- et de moeien (mêler).

Verbe [modifier le wikicode]

bemoeien pronominal

Présent Prétérit
ik bemoei bemoeide
jij bemoeit
hij, zij, het bemoeit
wij bemoeien bemoeiden
jullie bemoeien
zij bemoeien
u bemoeit bemoeide
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bemoeiend bemoeid
  1. Se mêler de.
    • (Familier) Bemoei je er niet mee!
      Ne t’occupe pas de ça !
    • Bemoei je niet overal mee!
      Mêle-toi de tes affaires ! ; T’occupe pas du chapeau de la gamine !
    • (Populaire) Bemoeit u zich met uw eigen zaken.
      Mêlez-vous de vos oignons ; mêlez-vous de vos fesses.
    • Waar bemoei je je mee?
      De quoi te mêles-tu ?
    • Maar waar bemoei ik mij mee?
      Mais de quoi je me mêle ?

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)