bestijgen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule inséparable “be” et du verbe “stijgen”.

Verbe [modifier le wikicode]

bestijgen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik bestijg besteeg
jij bestijgt
hij, zij, het bestijgt
wij bestijgen bestegen
jullie bestijgen
zij bestijgen
u bestijgt besteeg
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bestijgend bestegen
  1. Monter, grimper.
  2. Monter à cheval.
    • een paard bestijgen : monter sur un cheval.

Synonymes[modifier le wikicode]

grimper

monter sur un cheval

Antonymes[modifier le wikicode]

grimper

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,8 % des Flamands,
  • 97,6 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]