bevestigen
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | bevestig | bevestigde |
jij | bevestigt | |
hij, zij, het | bevestigt | |
wij | bevestigen | bevestigden |
jullie | bevestigen | |
zij | bevestigen | |
u | bevestigt | bevestigde |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | bevestigend | bevestigd |
bevestigen \Prononciation ?\ transitif
- Fixer, attacher.
- ik moet een lamp aan het stuur van mijn fiets bevestigen
- il me faut fixer une lampe au guidon de mon vélo
- ik moet een lamp aan het stuur van mijn fiets bevestigen
- Confirmer, certifier, renforcer, corroborer.
- mijn mening wordt hierdoor bevestigd
- ceci confirme mon opinion
- op mijn vraag bevestigde hij dat hij er geweest was
- il répondit en confirmant qu’il y était allé
- mijn mening wordt hierdoor bevestigd
- Ratifier, entériner.
- een vonnis bevestigen
- confirmer un jugement
- dit feit moet onder eed bevestigd worden
- ce fait sera attesté sous serment
- overeenkomsten bevestigen
- entériner des accords
- een vonnis bevestigen
- (Informatique) Valider.
Synonymes[modifier le wikicode]
fixer
confirmer
ratifier
valider
Dérivés[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 99,4 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « bevestigen [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]