bezoedelen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

bezoedelen transitif

Présent Prétérit
ik bezoedel bezoedelde
jij bezoedelt
hij, zij, het bezoedelt
wij bezoedelen bezoedelden
jullie bezoedelen
zij bezoedelen
u bezoedelt bezoedelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben bezoedelend bezoedeld
  1. Salir, souiller.

Synonymes[modifier le wikicode]

Antonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)