controlen

Espagnol

Forme de verbe

Voir la conjugaison du verbe controlar
Subjonctif	Présent	que (yo) controlen
		que (tú) controlen
		que (vos) controlen
		que (él/ella/usted) controlen
		que (nosotros-as) controlen
		que (vosotros-as) controlen
		que (os) controlen
		(ellos-as/ustedes) controlen
	Imparfait (en -ra)	que (yo) controlen
		que (tú) controlen
		que (vos) controlen
		que (él/ella/usted) controlen
		que (nosotros-as) controlen
		que (vosotros-as) controlen
		que (os) controlen
		(ellos-as/ustedes) controlen
	Imparfait (en -se)	que (yo) controlen
		que (tú) controlen
		que (vos) controlen
		que (él/ella/usted) controlen
		que (nosotros-as) controlen
		que (vosotros-as) controlen
		que (os) controlen
		(ellos-as/ustedes) controlen
	Futur	que (yo) controlen
		que (tú) controlen
		que (vos) controlen
		que (él/ella/usted) controlen
		que (nosotros-as) controlen
		que (vosotros-as) controlen
		que (os) controlen
		(ellos-as/ustedes) controlen
Impératif	Présent	(tú) controlen
		(vos) controlen
		(usted) controlen
		(nosotros-as) controlen
		(vosotros-as) controlen
		(os) controlen
		(ustedes) controlen

controlen \konˈtɾo.len\

1. Troisième personne du pluriel du présent du subjonctif de controlar.
2. Troisième personne du pluriel de l’impératif de controlar.

Prononciation

• Madrid : \konˈtɾo.len\
• Séville : \koŋˈtɾo.leŋ\
• Mexico, Bogota : \k(o)nˈt͡so.len\
• Santiago du Chili, Caracas : \koŋˈtɾo.leŋ\
• Montevideo, Buenos Aires : \konˈtɾo.len\