deelgenoot
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Nom commun [modifier le wikicode]
Pluriel |
---|
deelgenoten |
deelgenoot \Prononciation ?\ masculin
- Compagnon, associé.
- hij is deelgenoot van mijn ellende : nous sommes compagnons d’infortune.
- iemand deelgenoot maken van een geheim : mettre qn. dans le secret.
- iemand (tot) deelgenoot maken van : associer qn. à (une entreprise).
- (Communauté matrimoniale) conjoint.
Synonymes[modifier le wikicode]
Apparentés étymologiques[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 94,2 % des Flamands,
- 99,1 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- (Région à préciser) : écouter « deelgenoot [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]