financieren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français financer.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik financier financierde
jij financiert
hij, zij, het financiert
wij financieren financierden
jullie financieren
zij financieren
u financiert financierde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben financierend gefinancierd

financieren \Prononciation ?\ transitif

  1. Financer.
    • uit eigen middelen financieren : autofinancer
  2. (Sponsoriser) Commanditer.

Synonymes[modifier le wikicode]

Quasi-synonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,4 % des Flamands,
  • 97,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]