goedpraten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

De goed (« bien ») et praten (« parler »), dans le sens de parler en bien.

Verbe [modifier le wikicode]

goedpraten \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik praat goed praatte goed
jij praat goed
hij, zij, het praat goed
wij praten goed praatten goed
jullie praten goed
zij praten goed
u praat goed praatte goed
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben praten goedd goedgepraat
  1. Absoudre, justifier, réparer (une erreur, un faux pas).
    • Zijn manier van doen is niet goed te praten.
      Sa manière d’agir est inexcusable.

Synonymes[modifier le wikicode]

Antonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,7 % des Flamands,
  • 95,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]