grijzen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de grijs avec le suffixe -en.

Verbe [modifier le wikicode]

grijzen \Prononciation ?\ intransitif (Moins courant)

Présent Prétérit
ik grijs grijsde
jij grijst
hij, zij, het grijst
wij grijzen grijsden
jullie grijzen
zij grijzen
u grijst grijsde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn grijzend gegrijsd
  1. Grisonner.

Hyperonymes[modifier le wikicode]

Dérivés[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 69,3 % des Flamands,
  • 78,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]