hijacken

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Emprunt de l’anglais hijack (« détourner »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik hijack hijackte
jij hijackt
hij, zij, het hijackt
wij hijacken hijackten
jullie hijacken
zij hijacken
u hijackt hijackte
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben hijackend gehijackt

hijacken \Prononciation ?\ transitif

  1. Détourner un véhicule ; hijacker.
    • Zo worden in Slovakije bij een concert gijzelaars genomen, in de Baltische Zee wordt een veerboot gekaapt, in Warschau ontploft een bom in de metro, in Griekenland en Spanje worden een bus en een vliegtuig gehijackt. — (« Grootste Europese antiterreuroefening ooit aan de gang », dans Het Laatste Nieuws, 10 octobre 2018 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
    • In de auto doe ik de ramen op slot, om niet gehijackt te worden. — (« Interview Val mij niet lastig met je theorietjes », dans Awater, no 3, 2004 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
  2. (Sens figuré) Détourner de sa position traditionnelle.
    • We zijn gehijackt door de machinale politiek van extreemlinks. — (« Genoeg van pesterijen, doodsbedreigingen en hakenkruisen op deuren: zeven Britse parlements­leden stappen uit Labour », dans VRT, 18 février 2019 [texte intégral])
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)

Apparentés étymologiques[modifier le wikicode]