mijden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

À comparer à l’allemand meiden de même sens.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik mijd meed
jij mijdt
hij, zij, het mijdt
wij mijden meden
jullie mijden
zij mijden
u mijdt meed
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben mijdend gemeden

mijden \mɛj.də:\ transitif

  1. Éviter.
    • iemands huis mijden
      éviter la maison de quelqu’un
    • de vijand mijden
      fuir l’ennemi
    • iemand mijden als de pest
      fuir quelqu’un comme la peste
    • iets mijden als de pest
      se garder de quelque chose comme de la peste

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,0 % des Flamands,
  • 96,6 % des Néerlandais.


Prononciation[modifier le wikicode]

  • (Région à préciser) : écouter « mijden [mɛj.də:] »

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]