omzien

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de zien « voir ».

Verbe [modifier le wikicode]

omzien intransitif

Présent Prétérit
ik zie om zag om
jij ziet om
hij, zij, het ziet om
wij zien om zagen om
jullie zien om
zij zien om
u ziet om zag om
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zien omd omgezien
  1. Se retourner.

Synonymes[modifier le wikicode]

Proverbes et phrases toutes faites[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,5 % des Flamands,
  • 97,8 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]