ophangen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de hangen « pendre ».

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik hang op hing op
jij hangt op
hij, zij, het hangt op
wij hangen op hingen op
jullie hangen op
zij hangen op
u hangt op hing op
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben hangen opd opgehangen

ophangen \Prononciation ?\ transitif

  1. Suspendre, accrocher, pendre.
    • Een schilderij ophangen.
      Accrocher un tableau.
    • De was ophangen.
      Étendre le linge.
    • Het ophangen van hijsmiddelen.
      L’accrochage de moyens de levage.
    • De telefoon ophangen.
      Raccrocher.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,6 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]