punteren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Verbe 1: Dérivé de punt (« point») avec le suffixe -eren.
Verbe 2: Composé de punter (« barge») avec le suffixe -en.

Verbe 1 [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik punteer punteerde
jij punteert
hij, zij, het punteert
wij punteren punteerden
jullie punteren
zij punteren
u punteert punteerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben punterend gepunteerd

puntéren transitif

  1. Pointiller.
  2. (Musique) Augmenter la valeur d’une note de la moitié.
    • Een gepunteerde noot.
      Une note pointée.

Anciennes orthographes[modifier le wikicode]

Synonymes[modifier le wikicode]

pointiller

Verbe 2[modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik punter punterde
jij puntert
hij, zij, het puntert
wij punteren punterden
jullie punteren
zij punteren
u puntert punterde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben punterend gepunterd

púnteren \Prononciation ?\ intransitif

  1. (Navigation) Transporter en barge.

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Prononciation[modifier le wikicode]