schoonmaken
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Verbe [modifier le wikicode]
schoonmaken \sχo:n.ma.kə:\ transitif
- Nettoyer, laver.
de badkamer schoonmaken
- nettoyer la salle de bains
penselen schoonmaken
- laver des pinceaux
groente schoonmaken
- éplucher des légumes
zijn tanden schoonmaken
- se brosser les dents
een ui schoonmaken
- peler un oignon
vis schoonmaken
- vider du poisson
het schoonmaken
- le nettoyage, le lavage, (Légumes) l’épluchage
Synonymes[modifier le wikicode]
- reinigen (registre soutenu)
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- \sχo:n.ma.kə:\
- (Région à préciser) : écouter « schoonmaken [sχo:n.ma.kə:] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]