tegenstribbelen
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
- Dérivé par préfixation de stribbelen.
Verbe [modifier le wikicode]
tegenstribbelen \Prononciation ?\ intransitif
- Résister, se rebiffer.
- tegenstribbelen helpt hier niet
- toute résistance est inutile
- tegenstribbelen helpt hier niet
- Rouspéter, renâcler, rechigner, regimber, ruer dans les brancards.
- zonder tegen te stribbelen
- (Populaire) sans renauder, sans râler
- zonder tegen te stribbelen
Synonymes[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 97,0 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- (Région à préciser) : écouter « tegenstribbelen [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]