vaststelling

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

 Composé de vast (« fixe »), stellen (« mettre, placer ») et -ing.

Nom commun [modifier le wikicode]

Nombre Singulier Pluriel
Nom vaststelling vaststellingen
Diminutif

vaststelling \vɑst.ste.lɪŋ\ féminin

  1. Fixation, détermination.
    • Vaststelling van de belastbare inkomsten.
      Détermination des revenus imposables.
  2. Constatation
    • Bij een verdacht overlijden van een magistraat bepaalde de wet dat de procureur persoonlijk de eerste vaststellingen moest doen. — (Pieter Aspe, Zonder spijt)
    • Vlaanderen heeft de voorbije decennia economisch goed geboerd, maar (ouderen)zorg behoorde duidelijk niet tot de prioriteiten. En dat is een pijnlijke vaststelling. — (Danny Vileyn, War we zelf doen, Bruzz, 8 juillet 2020, page 20)

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 98,1 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]