vertrouwen
Apparence
Étymologie
[modifier le wikicode]Nom commun
[modifier le wikicode]vertrouwen \vǝɾ.tɾʌu.ʋǝ:\ neutre (Indénombrable)
- Confiance.
Het vertrouwen dat wij hem hadden geschonken.
- La confiance que nous lui avions accordée.
Vertrouwen hebben in de toekomst.
- Avoir confiance dans l’avenir.
Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | vertrouw | vertrouwde |
jij | vertrouwt | |
hij, zij, het | vertrouwt | |
wij | vertrouwen | vertrouwden |
jullie | vertrouwen | |
zij | vertrouwen | |
u | vertrouwt | vertrouwde |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | vertrouwend | vertrouwd |
vertrouwen \vǝɾ.tɾʌu.ʋǝⁿ\ transitif
- Faire confiance, se fier (à).
Ik vertrouw hem voor geen cent.
- Je ne lui fais pas confiance pour un sou.
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,6 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « vertrouwen [vǝɾ.tɾʌu.ʋǝ:] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « vertrouwen [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]