wasecht

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

De was (= lessive) et echt (= véritable).

Adjectif [modifier le wikicode]

Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée wasecht wasechter wasechtst
Forme déclinée wasechte wasechtere wasechtste  
Forme partitive wasechts wasechters

wasecht

  1. (Sens propre) Grand teint, dont les couleurs résistent au lavage.
  2. (Sens figuré) À toute épreuve, inébranlable.
  3. Véritable, authentique.
    • …met een wasechte astronoom, een sterrenkundige, een beroemdheid in zijn vak, een belangrijke bink bij het observatorium van Greenwich. — (Hubert Lampo, De verdwaalde carnavalsvierder)

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 36,6 % des Flamands,
  • 50,8 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]