zaaien

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik zaai zaaide
jij zaait
hij, zij, het zaait
wij zaaien zaaiden
jullie zaaien
zij zaaien
u zaait zaaide
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zaaiend gezaaid

zaaien \za.jəⁿ\

  1. Semer.

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 98,9 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]