afhalen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik haal af haalde af
jij haalt af
hij, zij, het haalt af
wij halen af haalden af
jullie halen af
zij halen af
u haalt af haalde af
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben afhalend afgehaald

afhalen \ˈɑf.ɦa.lǝn\ transitif

  1. Aller chercher.
  2. Retirer (de l’argent).
  3. Enlever.
    • Het afhalen van bagage.
      Le retrait des bagages.
    • (Transport) Het van huis afhalen.
      L’enlèvement à domicile.
    • Niet worden afgehaald.
      Rester en souffrance.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]