garneren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français garnir.

Verbe [modifier le wikicode]

garneren transitif

Présent Prétérit
ik garneer garneerde
jij garneert
hij, zij, het garneert
wij garneren garneerden
jullie garneren
zij garneren
u garneert garneerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben garnerend gegarneerd
  1. Garnir.

Anciennes orthographes[modifier le wikicode]

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,9 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]