aanduiden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe duiden (« indiquer »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik duid aan duidde aan
jij duidt aan
hij, zij, het duidt aan
wij duiden aan duidden aan
jullie duiden aan
zij duiden aan
u duidt aan duidde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben duiden aand aangeduid

aanduiden \Prononciation ?\ transitif

  1. Désigner, marquer.
  2. Montrer, indiquer.

Synonymes[modifier le wikicode]

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 98,4 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]