aanlanden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe landen (« atterrir, débarquer »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik land aan landde aan
jij landt aan
hij, zij, het landt aan
wij landen aan landden aan
jullie landen aan
zij landen aan
u landt aan landde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn landen aand aangeland

aanlanden \Prononciation ?\ intransitif

  1. Arriver.
  2. Aborder.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 69,6 % des Flamands,
  • 72,4 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]