afspelen
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | speel af | speelde af |
jij | speelt af | |
hij, zij, het | speelt af | |
wij | spelen af | speelden af |
jullie | spelen af | |
zij | spelen af | |
u | speelt af | speelde af |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | afspelend | afgespeeld |
afspelen \Prononciation ?\ transitif ou intransitif
- Jouer.
- Een cd afspelen.
- Mettre un CD.
- Het afspelen van een cassette.
- La lecture d'une cassette.
- Een cd afspelen.
- (Intransitif) Se produire, se passer.
Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]
se passer
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « afspelen [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]