inroepen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik roep in riep in
jij roept in
hij, zij, het roept in
wij roepen in riepen in
jullie roepen in
zij roepen in
u roept in riep in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben roepen ind ingeroepen

inroepen \Prononciation ?\ transitif

  1. Appeler, invoquer, implorer, prier, faire appel à, solliciter.
    • de hulp inroepen van iemand
      réclamer le secours de quelqu’un
    • de hulp van de politie inroepen
      appeler la police
    • iemands getuigenis inroepen
      prendre quelqu’un à témoin

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,5 % des Flamands,
  • 90,1 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]