Aller au contenu

verkopen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation du verbe kopen, « acheter ». À rapprocher de l’allemand verkaufen, de même sens.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik verkoop verkocht
jij verkoopt
hij, zij, het verkoopt
wij verkopen verkochten
jullie verkopen
zij verkopen
u verkoopt verkocht
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben verkopend verkocht

verkopen \vœɾ.ko.pǝː\ transitif

  1. Vendre.
    • In het openbaar verkopen.
      Mettre aux enchères, liciter.
    • (Sens figuré) Dit verhaal is niet te verkopen.
      Impossible de faire avaler cette histoire.

Antonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]