zingen

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

(Siècle à préciser) Du moyen néerlandais singen, du vieux néerlandais singan, du proto-germanique *singwaną, de l’indo-européen commun *sengʷʰ-.

Cognat de l’allemand singen, de l’anglais sing, de même sens.

Verbe [modifier le wikicode]

Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
	Présent	Prétérit
ik	zing	zong
jij	zingt
hij, zij, het	zingt
wij	zingen	zongen
jullie	zingen
zij	zingen
u	zingt	zong
hebben	zingend	gezongen

zingen \ˈzɪ.ŋə(n)\ (transitif ou intransitif)

Chanter.
(Argot) Confesser (durant un interrogatoire).

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par^[1] :

100,0 % des Flamands,
100,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

\ˈzɪ.ŋə(n)\
Pays-Bas : écouter « zingen [ˈzɪŋ.ǝn] »
Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « zingen [ˈzɪ.ŋən] »

Références[modifier le wikicode]

↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]

[1] Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]

[1]