atrofiëren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français atrophier.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik atrofieer atrofieerde
jij atrofieert
hij, zij, het atrofieert
wij atrofiëren atrofieerden
jullie atrofiëren
zij atrofiëren
u atrofieert atrofieerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben, zijn atrofiërend geatrofieerd

atrofiëren \Prononciation ?\ intransitif

  1. Atrophier.

Anciennes orthographes[modifier le wikicode]

Synonymes[modifier le wikicode]

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Apparentés étymologiques[modifier le wikicode]

Prononciation[modifier le wikicode]