alterneren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du latin alternare (« alterner »).

Verbe [modifier le wikicode]

alterneren \Prononciation ?\ intransitif

Présent Prétérit
ik alterneer alterneerde
jij alterneert
hij, zij, het alterneert
wij alterneren alterneerden
jullie alterneren
zij alterneren
u alterneert alterneerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben alternerend gealterneerd
  1. (Peu usité) Alterner.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,4 % des Flamands,
  • 84,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]