dateren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français dater.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik dateer dateerde
jij dateert
hij, zij, het dateert
wij dateren dateerden
jullie dateren
zij dateren
u dateert dateerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn daterend gedateerd


Présent Prétérit
ik dateer dateerde
jij dateert
hij, zij, het dateert
wij dateren dateerden
jullie dateren
zij dateren
u dateert dateerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben daterend gedateerd

dateren \Prononciation ?\ intransitif ou transitif

  1. Dater de, remonter à ce moment.
    • dat probleem dateert van jaren geleden : ce problem ne date pas d'hier.
  2. (Transitif) Dater.
    • een brief dateren : dater une lettre.

Anciennes orthographes[modifier le wikicode]

Synonymes[modifier le wikicode]

sens intransitif

sens transitif

Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,0 % des Flamands,
  • 98,2 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]