garanderen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français garantir.

Verbe [modifier le wikicode]

garanderen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik garandeer garandeerde
jij garandeert
hij, zij, het garandeert
wij garanderen garandeerden
jullie garanderen
zij garanderen
u garandeert garandeerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben garanderend gegarandeerd
  1. Garantir, se porter garant de, cautionner.
    • Gegarandeerd echt goud.
      Or garanti véritable.
    • De staat heeft een winst van 5 % gegarandeerd.
      L’Etat s’est porté garant d’un bénéfice de 5 %.
    • Gegarandeerd jaarsalaris.
      Salaire annuel garanti.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,5 % des Flamands,
  • 98,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]