aanraken
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | raak aan | raakte aan |
jij | raakt aan | |
hij, zij, het | raakt aan | |
wij | raken aan | raakten aan |
jullie | raken aan | |
zij | raken aan | |
u | raakt aan | raakte aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | raken aand | aangeraakt |
aanraken \Prononciation ?\ transitif
- Toucher, ou frôler.
- Raak mij niet aan.
- Ne me touche pas.
Levensgevaarlijk! Streng verboden de draden aan te raken.
- Danger de mort! Defense absolue de toucher aux fils.
- Vluchtig aanraken.
- Effleurer.
- Raak mij niet aan.
Synonymes[modifier le wikicode]
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 99,1 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « aanraken [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « aanraken [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]