zíjn
Néerlandais[modifier le wikicode]
Forme d’adjectif possessif [modifier le wikicode]
zíjn \ˈzɛɪn\
- Forme emphatique de zijn.
Men sprak over zíjn vrijheid om te beledigen, níet over de rechten van minderheden, en blaat ongegeneerd dat ‘we terroristische ideeën willen voorkomen’.
— (« Wilders en Beeldreligie », dans Trouw, 7 avril 2008 [texte intégral])
Notes[modifier le wikicode]
- L’orthographe de 1996 préconise la graphie zíj́n, si techniquement possible.
Forme de verbe [modifier le wikicode]
zíj́n \ˈzɛɪn\ (Orthographe de 1996)
- Forme emphatique de zijn.
‘Onze gasten proeven waar ze zich bevinden. Wij zíjn de Faeröer en we koken met wat we hier hebben’, zegt Ziska.
— (« Sterrenrestaurant op de Faeröer-eilanden », dans Het Financieel Dagblad, 30 septembre 2017 [texte intégral])
Notes[modifier le wikicode]
- L’orthographe de 1996 préconise la graphie zíj́n, si techniquement possible.