Résultats de la recherche

  • zaagden \Prononciation ?\ Première personne du pluriel du prétérit de zagen. Deuxième personne du pluriel du prétérit de zagen. Troisième personne du...
    347 octet (32 mots) - 15 mai 2017 à 15:02
  • Présent Prétérit ik zaag zaagde jij zaagt hij, zij, het zaagt wij zagen zaagden jullie zagen zij zagen u zaagt zaagde Auxiliaire Participe présent Participe...
    2 Kio (151 mots) - 4 janvier 2023 à 17:02