frankeren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Révision datée du 18 juin 2019 à 15:15 par Surbot (discussion | contributions) (→‎Néerlandais : Ajout du taux de reconnaissance)

Néerlandais

Étymologie

Du allemand frankieren.

Verbe

frankeren \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik frankeer frankeerde
jij frankeert
hij, zij, het frankeert
wij frankeren frankeerden
jullie frankeren
zij frankeren
u frankeert frankeerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben frankerend gefrankeerd
  1. Affranchir.
    • onvoldoend gefrankeerd
      insuffisamment affranchi
    • een gefrankeerde enveloppe voor het antwoord bijsluiten
      joindre une enveloppe timbrée pour la réponse

Vocabulaire apparenté par le sens

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 96,7 % des Flamands,
  • 95,4 % des Néerlandais.

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]