gewicht
: Gewicht
Néerlandais
Étymologie
- À rapprocher de son homographe allemand Gewicht, de même sens.
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | gewicht | gewichten |
| Diminutif | gewichtje | gewichtjes |
- Poids.
- boter per gewicht verkopen
- vendre du beurre à la motte
- boter per gewicht verkopen
Dérivés
- atoomgewicht
- balansgewicht
- bantamgewicht
- brutogewicht
- contragewicht
- doodgewicht
- drooggewicht
- eigen gewicht (poids propre, poids mort)
- geboortegewicht
- gewichtheffen
- gewichtig
- gewichtloos
- gewichtscoëfficiënt
- gewichtsdeel
- gewichtseenheid
- gewichtsklasse
- gewichtsloos
- gewichtsprocent
- gewichtstraining
- gewichtstuk
- gewichtsverlies
- gewichtwerpen
- glijgewicht
- goedgewicht
- goudgewicht
- halfzwaargewicht
- hectolitergewicht
- leeggewicht
- levend gewicht (poids vif)
- lichaamsgewicht
- lichtgewicht
- middelgewicht
- middengewicht
- moleculairgewicht
- moleculegewicht
- molecuulgewicht
- molgewicht
- muntgewicht
- nettogewicht
- ondergewicht
- overgewicht
- passeergewicht
- pijlgewicht
- pluimgewicht
- poolgewicht
- proefgewicht
- remgewicht
- sluitgewicht
- soortelijk gewicht (poids spécifique)
- startgewicht
- stortgewicht
- streefgewicht
- tegengewicht
- treingewicht
- valgewicht
- vedergewicht
- vlieggewicht
- waaggewicht
- weltergewicht
- zwaargewicht
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 97,9 % des Néerlandais.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « gewicht [ɣǝ.ʋɪχt] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « gewicht [Prononciation ?] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]